Het referentiekader van de Syriëganger
Collectief ervaren onrecht
Hoe zit dat nu bij de Syriëgangers? Hoe kwamen en komen die op het idee om af te reizen naar de Syrische slagvelden? Een belangrijke rol speelt het ervaren van ‘onrecht’, zoals dat wordt uitgedragen door de gemeenschap of het netwerk waartoe de potentiële Syriëganger behoort, of zich voelt aangetrokken.
Die ‘gemeenschap’ is minder makkelijk uit te tekenen dan die van de Zoeaaf of de Spanjestrijder. Hedendaagse jihadisten hebben geen georganiseerde wereldkerk met bisschoppen, kardinalen en pastoors die aflaten uitdelen. Of je nu wel of niet gelooft in een wereldwijde Al Qaeda -achtige terroristische organisatie, het komt niet in de buurt van de organisatiegraad van het Vaticaan. Ook de Komintern, die de Internationale Brigades voor de republikeinse strijd in Spanje regelde, was in 1936 beter georganiseerd dan het gemiddelde jihadistische netwerk heden ten dage. Dat wil echter niet zeggen dat de huidige Syriëgangers allemaal lone wolves zijn die helemaal in hun eentje achter de computer via YouTube radicaliseerden. De Syriëganger weet zich omringd door een grootschalig gedragen verontwaardiging over de oorlog in Syrië. Volgens onderzoeksbureau Motivaction vindt meer dan 80 procent van de Nederlandse moslims dat de Syriëgangers doen wat de VN nalaat en dat hen geen strobreed in de weg gelegd moet worden. Maar goed, dat was begin 2013, toen de gruwelijke beelden van de ISIS-executies nog niet de wereld over gingen (Motivaction 2013, 4).
En ook al ontkennen alle Syriëgangers zelf dat ze zijn geronseld of gerekruteerd, er is wel degelijk sprake van een netwerk van facilitators. Er circuleren telefoonnummers, namen en adressen en er worden handige smokkelroutes uitgewisseld. Veel Syriëgangers besluiten als vriendengroep af te reizen en helpen elkaar. Reeds aangekomen jihadisten dienen als vraagbaak, halen vrienden, broertjes en zusjes over, of maken online bekend op zoek te zijn naar een bruid. Wat deze gemeenschap bindt, is dadendrang, zucht naar avontuur, maar ook een gedeeld gevoel van heilige verontwaardiging, van groot onrecht dat hun broeders en zusters in Syrië is aangedaan. Zo creëren de Nederlandse jongeren voor zichzelf een sociale identiteit, waarbij ze zich solidariseren met broeders en zusters die elders worden vervolgd en onderdrukt – onrecht in Syrië bindt hen in Nederland samen, en motiveert tot actie. Abou Moussa plaatste op 7 mei 2013 een verhandeling op DeWareReligie.nl waarin hij zich verweert tegen de beschuldiging dat hij zou ronselen voor de strijd in Syrië en betoogt dat de jongeren zelf zijn vertrokken, op grond van hun eigen heilige verontwaardiging:
‘Onze jongens zijn vertrokken om de bezetters van islamitische landen te verdrijven, om de mensen te bevrijden van de onderdrukking van de tirannen, op weg naar de vrijheid die God ons heeft gegeven in de Koran en de Sunnah. Dat zijn de vrijheden die wij koesteren en liefkozen’ (Moussa 2013).
Theoretische benaderingen die op dit punt op zoek gaan naar onderliggende, zeer individuele psychologische of cognitieve patronen of profielen schieten hier toch net te kort. Natuurlijk kun je met behulp van die theorieën met terugwerkende kracht wel verklaringen vinden. Neem de “rational choice theory”, die stelt dat mensen rationele keuzes maken voor geweld omdat het de best beschikbare optie is om het gestelde doel te behalen. Over de 27-jarige postbode Victor D. uit het Overijsselse dorpje Heeten verscheen een portret in Elsevier, waarin gesuggereerd werd dat zijn vertrek een oplossing bood voor zijn huurachterstand, zijn werkloosheid, en vooral uitzichtloosheid waarin hij door eigen toedoen was beland (Sterkenburg 2014). Naar Syrië gaan was op dat moment nog niet eens zo’n gekke keuze. Maar deze verklaring met terugwerkende kracht, hoe goed gerechercheerd en plausibel ook, heeft geen enkele voorspellende of causaal-analytische waarde.
Andere theorieën verklaren iemands radicaliseringsproces met behulp van het concept “identity stabilizer”, voor mensen met een laag zelfbeeld, voor mensen met een gemankeerde identiteit, geeft lidmaatschap van een strikte groep, subcultuur, bende of jihadistisch netwerk een nieuw gevoel van zelfwaarde. Dat consolideert iemands identiteit. Van de moordenaar van Theo van Gogh, Mohammed B., werd in de gevangenis geconstateerd dat hij een “onstabiele identiteit” had. Zijn aanslag was een poging duidelijk te maken wie hij was, en daar erkenning voor te krijgen. En zo zijn er meer onderzoekers, zoals Jeff Victoroff, die trachten relaties in kaart te brengen tussen iemands cognitieve functies en capaciteiten, zoals de competentie om te gaan met ambiguïteit, onzekerheid en de neiging geweld te gebruiken. De wens roem, aanzien en eer te verwerven zou je daarmee ook prima kunnen verklaren. We zien inderdaad veel gebroken gezinnen, grillige biografieën en drop-out patronen bij de Nederlandse jihadisten en Syriëgangers, alsmede tot nog toe een enkel geval van ontoerekeningsvatbaarheid (Mohammed G.). Het voordeel van deze theorieën is dat ze altijd wel kloppen, met terugwerkende kracht ontwaren we altijd wel problematische karaktertrekken of gebeurtenissen bij iemand waarvan we weten dat hij daarna iets akeligs heeft gedaan. Het probleem is echter dat al die karaktertrekken en trigger events ons zonder die akelige daad helemaal niet waren opgevallen. Dit is wat Daniel Kahneman de “hindsight bias” noemt, het ‘Ik wist het allang’-effect. Alex Schmid, de godfather van de terrorismestudies, stelde al dat ‘the more researchers tried to find individual variables, the more they found’ (Schmid 2013). Maar wat helpt het ons? Van de reeds genoemde Victor D. konden met terugwerkende kracht allerlei indicaties voor een outcast-carrière worden aangewezen, maar het blijft een feit dat niemand - ook niet in zijn naaste omgeving - had verwacht dat hij naar Syrië zou afreizen.
Een nog veel groter probleem van deze individueel-verklarende theorieën is echter dat ze een heel fel licht zetten op iemands psychologische of cognitieve trekken, biografie en Werdegang. Maar de omgeving, de externe condities, de netwerken en de cumulatie van trigger-effecten die buiten iemands eigen pathologische eigenschappen liggen worden nauwelijks meegenomen. Deze individuele theorieën zijn niet alleen totaal niet voorspellend, ze bieden ook nauwelijks houvast bij het in kaart brengen van de omstandigheden waaronder bijna elke persoon terrorist of jihadist kan worden. Oorlog, instabiele situaties in zware achterstandswijken, etnische conflicten binnen derde en vierde generaties, armoede, ongelijkheid, maar ook heel gewoon de aanwezigheid van andere radicaliserende personen verhogen de kans op radicalisering namelijk aanzienlijk.
Ook die grote macropolitieke, economische of sociale toestanden zijn niet voorspellend, maar wanneer we afdalen naar het mesoniveau van de groep, gezin, familie, straat, buurt, school of netwerk, dan worden er opeens wel allerlei patronen zichtbaar. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat de directe omgeving van familie maar vooral ook vrienden de grootste voorspellende waarde heeft voor een eigen criminele, maar ook radicaliserende carrière (o.a. De Kemp, Scholte, Overbeek en Engels 2004; Della Porta 1995). We weten nog te weinig van de Syriëgangers om hele harde uitspraken te doen, maar wat veel van hen vooralsnog bindt met gewone ‘boefjes’, criminelen of zelfs met de jongens en meisjes op de Top600 high impact lijst die in Amsterdam gebruikt wordt, is stilzwijgende steun van familie en vrienden, hun binding in radicaliserende netwerken en een al bestaande lijst van kleinere vergrijpen of overtredingen. (Hoewel er natuurlijk ook veel radicaliserende jongeren zijn van wie de ouders er alles aan doen om ze van dat pad terug te halen). Van veel Syriëgangers is bekend dat ze uit een vriendengroep komen waarvan vrijwel iedereen een strafblad heeft, betrokken was bij een woninginbraak of zelfs bij overvallen. Theorieën over groepsdynamische processen en identiteit, bijvoorbeeld de theorie van de differentiële associatie bieden hiervoor als verklaring dat iemand zich associeert met het gedrag dat in zijn of haar omgeving het meest voorkomt, en dit zelf vervolgens ook gaat gebruiken.
Wat de foreign fighters van gewone criminelen onderscheidt, is hun referentiekader. Dan bedoel ik nog niet eens zozeer hun diep gewortelde religieuze beleving en gedrag, want zo orthodox of vroom zijn veel Syriëgangers helemaal niet – een echt dichtgetimmerd jihadistisch wereldbeeld ontwikkelt zich bij de meesten pas na aankomst in Syrië of Irak. Soms waren ze in hun buurtmoskee niet eens bekend, of was hun bekering tot de islam helemaal niet zo duidelijk. Van Victor D. vertelde diens imam: ‘Die jongen had eigenlijk totaal geen beeld van de Islam’ (Sterkenburg 2014). Nee, het zijn vooral de onderling gedeelde verhalen over onrecht en onderdrukking die hen bindt en de groep onderscheidt van een doorsnee crimineel netwerk. Onrecht, henzelf aangedaan, zoals ervaren discriminatie op de werkvloer, in de disco, frustraties over het niet kunnen vinden van een stage. Dit soort ‘kleiner’ onrecht’ en onvrede over de eigen maatschappelijke positie wordt dan gekoppeld aan een overkoepelend verhaal van onderdrukking van moslims, van de Ummah. Een aantal Syriëgangers was actief in muziekgroepen, waar gerapt werd over maatschappelijk onrecht. Vanaf dat punt was het voor de Arnhemse rappers Robbin en Marrouane blijkbaar maar een kleine stap naar websites waarop links naar onthoofdingsfilmpjes, anasheeds (islamitische gezangen) over het martelaarschap, verhalen over verkrachtingen van soennitische vrouwen en moord op islamitische kinderen de ronde doen (Kamerman en Kouwenhoven 2013). Beelden van gifgasaanvallen en gruwelijke executies van moslims door het Syrische leger worden doorgestuurd, verzameld en gekoppeld aan de heilige opdracht om hiertegen verzet te bieden. Zo ontstaat er een cultuur van gedeelde onvrede en geldingsdrang onder de radicaliserende Syriëgangers en de sympathiserende thuisblijvers.
Op de website DeWareReligie.nl is een stuk geplaatst van Abu Soumaya, waarin hij de hypocriete reacties in de media hekelt en het Nederlandse referentiekader van legitieme militaire operaties naast dat van de Syriëgangers zet:
‘Waarom mag Azzedine C. of Timo S. wel bepakt afreizen naar Afghanistan om deel te nemen aan een “vredesmissie” om vervolgens te sterven, en is het voor hypocriet Nederland raar dat onze geliefde Nederlandse martelaren Yassine B. en Murat M. een vurige wens hadden hun leven op te offeren voor een rechtvaardig Syrië? Wat maakt het verschil tussen deze vier jongeren, die allen gestorven zijn voor idealen waar zij heilig in geloofden? Wat maakt het één prijzenswaardig en het andere afkeurenswaardig?’ (Soumaya 2013).
De Syriëgangers vechten dus niet alleen tegen onrecht in Syrië, maar voelen zich ook in eigen land niet rechtvaardig behandeld. Dat collectief beleden ‘onrecht’ is een belangrijk referentiekader van potentiële rekruten, of ze nu door anderen gevoed worden, of er zelf op komen. Als provocatie, maar ook als spiritueel houvast waarnaar gebeden zich richten, en als legitimiteitsmiddel om zelf in verzet te komen. Dit soort ‘injustice frames’, blijkt uit allerlei theorieën over sociale bewegingen, sociale mobilisatietheorieën en sociaal-psychologische inzichten over groepsdynamiek, bindt een groep samen, versterkt gevoelens van ‘othering’, wij-zij-denken en legitimeert en escaleert een steeds verdergaand radicaliseringsproces (De Graaf 2010, 2011). De Molukse activisten in de jaren 70 kregen aanvankelijk weinig openlijk weerwerk binnen hun gemeenschap. Doden en aanslagen werden voorwaardelijk afgewezen, en tot 1977 nog steeds vergoelijkt met een beroep op het onrecht de gemeenschap aangedaan. Vijftig procent van de Nederlandse moslims vindt de strijd in Syrië geen onderdeel van de jihad, maar voor 26 procent is het dat wel. Dat versterkt de toevloed van sympathisanten en potentiële nieuwe generaties Syriëgangers natuurlijk enorm.
Share with your friends: |