Terugkeren
Er is één aspect aan het referentiekader van de huidige Syriëganger waar we nog heel weinig over weten, dat is het aspect van de terugkeer naar Nederland (Weggemans en De Graaf 2014). Hoe wordt die beleefd? Over terugkerende jihadisten weten we weinig. Het is een zeer recent, en acuut probleem. Zijn de teruggekeerde jihadisten naar huis teruggekomen omdat ze gewond zijn? Niet omdat het conflict is afgelopen, dat is nog in volle gang. Zijn ze teleurgesteld, konden ze het niet aan? Zijn ze teruggestuurd met een bepaalde opdracht, om een vrouw te vinden, of geld te werven?
De Zoeaven vielen in een zwart gat. Aanvankelijk werden ze nog bejubeld, ze kregen een pensioen en er was een jaarlijkse veteranendag. Maar daarna hield het op. Hun paspoort kregen ze niet terug, hun baan was vergeven, en hun roem verbleekte na enige jaren ook. Van een aantal is bekend dat ze toch het strijdtoneel weer opzochten, en zich onder meer voegden bij de Karlistenopstand in Spanje. Of ze ook crimineel of gewelddadig gedrag in Nederland vertoonden, weet ik niet. Van de Spanjegangers is wel bekend dat ze hun politieke activiteiten en strijd tegen het fascisme na terugkeer voortzetten (wat de Nederlandse regering en veiligheidsdienst voor 1940 als veiligheidsrisico beschouwde), en over geradicaliseerd gedrag van teruggekeerde Nederlandse SS’ers heb ik hierboven al wat gezegd.
Over de Syriëgangers hebben we ook een aantal bange vermoedens. Mohammed Merah, die in maart 2012 zijn geweer op een Joodse school leegschoot en zijn moorden filmde, was een Afghanistan-veteraan. Een andere teruggekeerde Syriëganger kon nog net in Cannes worden gearresteerd. De verdachte van een aanslag in het Joods Museum in Brussel waarbij vier doden vielen, Mehdi Nemmouche, is eveneens een oud-Syriëganger. De onderzoeker Thomas Hegghammer beweert dat sinds 9/11 gemiddeld één op de vier daders van jihadistische aanslagen een teruggekeerde foreign fighter is (Hegghammer 2013). Andere bronnen weerleggen dat. Maar het risico is volop aanwezig en groeit met de week. Terugkeerders worden namelijk in verband gebracht met verdere radicalisering, ze zijn al bekend met wapens, hebben een internationaal netwerk en nemen wellicht instructies mee om ook in Europa aanslagen te gaan plegen (Bakker, Weggemans en Grol 2014).
Wat te doen?
Volgens de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid zijn Syriëgangers een groot probleem, alleen al omdat de plaats en omvang van het risico zo onvoorspelbaar is. Blijkbaar kunnen in de open democratieën van het Westen grote groepen jongeren in korte tijd radicaliseren zonder dat de diensten dat in de gaten hebben. En ook van de terugkeerders is het volstrekt niet te voorspellen of, wanneer en wie er daadwerkelijk tot geweld over zal gaan. De jihadisten worden inmiddels per juridische definitie als gevaar voor de nationale veiligheid en overtreders van de rechtsorde beschouwd. Toch geven professionals uit het veld aan dat er nog een grote slag te slaan is op het vlak van de bewustwording. Volgens hen is er bij veel partners in de keten nog een gebrek aan urgentiebesef, zeker wanneer een verdachte niet strafrechtelijk is vervolgd en het strafrecht niet in stelling gebracht is. Zo werd één van de eerste vrouwen, een minderjarig meisje nog, dat als bruid van een jihadist mee naar Syrië wilde voorlopig uit huis geplaatst. Het personeel van de inrichting had van de Syriëproblematiek nog te weinig besef en gaf haar geliefde gewoon toestemming haar te bezoeken.
Als we kijken naar het palet aan middelen ter bevordering van deradicalisering en bestrijding van terrorisme – van preventief tot repressief, van sociaal tot juridisch – zijn er veel mogelijkheden beschikbaar en sinds 2005/6 ook nieuw geschapen. Op internationaal terrein zijn er allerlei overlegorganen opgetuigd. De wetgeving is enorm uitgebreid. De opsporingsmogelijkheden zijn verruimd. Op intelligence-gebied is een enorme slag gemaakt. Professionals geven aan dat winst op dit moment vooral te behalen is bij het verbeteren van de samenwerking tussen ketenpartners, lokale frontlijnwerkers en het delen van informatie. Net als bij de aanpak van de Top600 high impact criminelen of bij zedendelinquenten zouden lijsten met Syriëgangers centraal moeten worden opgesteld en uitgewisseld. De combinatie van zorg, reïntegratietrajecten en de middelen om een teruggekeerde of verdachte te dwingen daar ook echt aan mee te doen, kan nog worden verbeterd.
Wat het voorgaande verhaal over het referentiekader van de Syriëganger ons biedt zijn denk ik drie handvatten voor het verder door-ontwikkelen van beleid en interventiemechanismen. Ten eerste ligt de sleutel op groepsniveau. Zowel bij de radicaliseringsfase, op het slagveld, als na terugkeer, speelt het netwerk een doorslaggevende rol. In die eerste fase is het van essentieel belang dat familie, ouders, vrienden en leraren weten waar ze mee te maken hebben. Op het Syrische slagveld, aan het front hebben NCTV en AIVD minder aanknopingspunten. Bij terugkeer geldt opnieuw dat de allerbelangrijkste taak ligt in het losweken van de teruggekeerde uit zijn netwerk waar hij wordt bejubeld en zelf als inspirator kan gaan dienen. Zorg en flankerende maatregelen moeten gepaard gaan met mogelijkheden om iemand uit zo’n netwerk los te wrikken. Van dat soort sanctiemaatregelen zijn er inmiddels genoeg wettelijk gerealiseerd. Van bestuurlijke maatregelen tot financiële, IND-gerelateerde of gewoonweg monitoren en in de gaten houden.
Ten tweede moet de rol van ideologie genuanceerd worden. De ideologie van het jihadisme mag de aanleiding, de zingeving en de rechtvaardiging zijn geweest voor het besluit om naar Syrië af te reizen. Het is daarom ook heel belangrijk om te weten wat die ideologie is, hoe je de termen en concepten herkent. Maar het verklaart niet de diepste motieven van een individu om die stap te zetten. Een deel van de Syriëgangers was wellicht niet eens zeer diepgrondig geradicaliseerd voordat ze vertrokken, maar werd pas ter plekke ideologisch geschoold en geïndoctrineerd – in nauwe wisselwerking met het smeden van de groep. Ideologie alleen verklaart ook niet waarom de Syriëganger doodt of oorlogsmisdrijven begaat. Vechten is werken, en wordt daardoor een alledaagse bezigheid die je doet in samenwerking met je kameraden, je collega’s. De strijd wordt zo een zakelijke aangelegenheid, waarbij de jihadist zich niet per definitie onderscheidt van de Waffen-SS’er, de Spanjestrijder of de Zoeaaf. Alleen hadden die nog geen iPhone en YouTube. Die groepsgebonden communicatiepatronen zijn dus veel belangrijker om te ontrafelen en onschadelijk te maken dan de aandacht die aan de ideologie wordt geschonken. Het gaat om de functie van jihadistische symbolen in het radicaliserings-, afstompings-, en rekruteringsproces, niet per se om de inhoud. Wat doen die filmpjes met jongeren? Wie organiseert de huiskamerbijeenkomsten en waarom? Wat verkondigen terugkeerders na hun aankomst in Nederland? Hoe bieden ze tegen elkaar op, welke ‘risky shifts’ en uitdagingen doen zich voor? Hoe praten ze onderling over de heilige strijd, en vooral tegen wie die gevoerd moet worden: tegen het regime van Assad, tegen sjiieten of ook tegen westerse of Nederlandse doelen?
Ten derde moet het succes van de jihadistische propaganda als middel van sociale groepsvorming en identificatie worden erkend. De Syriëgangers hebben een coherent, wervend referentiekader ontwikkeld dat oorsprong, doel en zin biedt voor vele Nederlandse jongeren. Websites van Syriëgangers of over de jihadistische strijd in Syrië hebben binnen een dag een paar honderd, soms zelfs meer dan duizend ‘likes'. De strijd in Syrië geniet populariteit en legitimiteit. Vechten, doden en sterven zijn cool. ISIS is ‘hot’ binnen bepaalde subculturen, die zich daar vervolgens zelf weer aan gaan spiegelen. Van ISIS is bovendien bekend dat ze ook volop sociale media strategieën inzetten in de YouTube-oorlog, zoals het genereren van trending tags en het aanbieden van een eigen app (‘The Dawn of Glad Tidings’) die duizenden retweets genereert. De bedoeling daarvan is het aanjagen van angst, werven van fondsen, en radicaliseren van nieuwe rekruten (Berger 2014).
Ik zal eerlijk bekennen dat ik het heel moeilijk vind om te zeggen wat hieraan gedaan moet worden. Want er zijn diverse gevaren te benoemen, die tot verschillende interventies zouden kunnen leiden – waarbij de interventies zelf ook onbedoelde consequenties kunnen hebben. Is het grootste gevaar dat er nieuwe jongeren worden aangetrokken tot de strijd en dan mogelijk het loodje leggen? Dan heeft de staat wellicht een zorgplicht om in te grijpen, zoals de moeders in de Schilderswijk betogen. Of schuilt het risico toch vooral in het gevaar dat ze vormen voor de Nederlandse samenleving na hun terugkomst? Dat die hele groep voormalige jihadisten de opgedane kennis en het handwerk hier in Nederland of elders in Europa en de wereld gaan toepassen? Dan moeten er nog meer sanctiemiddelen komen. Misschien is het ook het gevaar van reputatieschade. Grote groepen Nederlanders die in eigen taal en militair uniform de terroristen van ISIL bijstaan, zoals de voormalige Nederlandse militair Yilmaz bij Nieuwsuur kwam demonstreren - dat is niet echt een opsteker voor de Nederlandse reputatie in het buitenland. Advocaten van terrorismeverdachten zien echter ook een groot gevaar in het breed toepassen van allerlei regelingen buiten het strafrecht om, zoals uitzetten, nationaliteit ontnemen (in geval van dubbele nationaliteit), het plaatsen van iemand op de internationale terrorismelijst et cetera. Dat verhoogt juist het gevoel van onrecht en verontwaardiging binnen de kringen van mogelijke rekruten, beweren ze. Inderdaad weten we tien jaar na ‘9/11’ dat de balans tussen veiligheid enerzijds en vrijheid of privacy aan de andere kant precair is. Optreden van de overheid kan razendsnel worden uitgebuit als nieuwe ‘injustice frame’. Dat betekent niet dat er niks moet gebeuren, maar wel dat de overheid de performativiteit van het eigen beleid goed in de gaten moet houden. Laten we overreacties zoals die na 2001, en in Nederland na 2004 de kop opstaken, niet herhalen.
Share with your friends: |